11 April 2017

Jef Geeraerts, autobiografie (2)

Veel van het werk van Jef Geeraerts is autobiografisch van inslag, in die zin dat de literatuur opgebouwd is rond een kern van waarheidsgetrouwe ervaringen en feiten. De bekendste boeken in dat genre dragen het stempel Gangreen, waarmee aangegeven wordt dat pijnlijke levenservaringen therapeutisch behandeld worden. Hier zal ik het over drie minder bekende autobiografische boeken van Geeraerts hebben. Om waarheid en 'verdichting' (dit germanisme drukt het perfect uit) van elkaar te scheiden zijn enkele objectieve feiten onontbeerlijk, en daar beginnen we mee. We ontlenen de feiten hoofdzakelijk aan Eleonore Vigenon, De Spoken van Jef Geeraerts (2007), en aan Gangreen 4 (1977) waarin Jef zonder literaire opsmuk afrekent met zijn eerste huwelijk. De familiale gegevens over de kinderen komen van het internet.


De feiten

Joseph Geeraerts is in 1930 geboren in Antwerpen, uit welstellende middenstanders. Na enkele jaren in de gemeenteschool werd hij door zijn ouders bruusk verplaatst naar de jezuïetenschool van Antwerpen. Hij volgde er Latijn-Grieks en zwaaide af in 1948 na een carrière gekenmerkt door problemen met tucht en vooral wiskunde (waardoor hij moest overzitten).

In 1948 begon hij te studeren aan de Koloniale Hogeschool. In zijn vierde jaar, volgens G4 meer bepaald eind november 1951, ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote op een bal in Hoboken. Zij was Josée Swaelen (geboren in Antwerpen in 1926 en overleden in Berchem in 1993), scoutsleidster en behorend tot een zeer katholieke familie. Zij trouwden op 11 mei 1954, toen Jef zijn legerdienst in Duitsland als reserve-onderluitenant had beëindigd. Een maand later, in juni 1954, ontscheepte het echtpaar Geeraerts-Swaelen in Kongo.

In Kongo (Lisala-Bumba) werden hun drie kinderen geboren: Erica in 1955, Erwin in 1956 en Ilse in 1959. Moeder en kinderen verlieten Kongo in april 1960, enkele maanden vóór de onafhankelijkheid, assistent-gewestbeheerder Geeraerts pas enkele maanden later, op 7 augustus 1960.

In België moest de ontwortelde en werkloze Geeraerts voor het eerst voltijds samenleven met zijn gezin, wat voor de nodige spanningen zorgde. Na een tijdje als autoverkoper te hebben gewerkt besloot hij in 1962 aan de VUB Germaanse filologie te gaan studeren. Na de eerste kandidatuur, meer bepaald op 3 juli 1963, liet hij zijn vrouw en kinderen van de ene dag op de andere in de steek en vertrok eerst naar Schotland en vandaar naar Spanje. Hij kwam niet meer naar zijn gezin terug, maar voltooide wel, financieel gesteund door zijn ouders, de drie resterende studiejaren in Brussel. In september 1966 was de pas afgestudeerde licentiaat Germaanse gedurende elf dagen leraar aan het atheneum van Schoten. Daarna leefde hij van zijn ouders en later van zijn pen.

Pas in 1977, veertien jaar na de feitelijke scheiding, was Jef Geeraerts ook officieel gescheiden van zijn vrouw. Het jaar daarop trouwde hij met Eleonore Vigenon, gescheiden van Johan Soenen. Daarna leefden zij als zeer voorbeeldig echtpaar nog lang en gelukkig, meer bepaald dertig jaar. Zij stierf in 2008, hij in 2015.


De verdichting


Schroot (1963).

Geeraerts' debuut in de letteren was Ik ben maar een neger, van 1962. Hoewel het zich afspeelt in Kongo (meer bepaald in Geeraerts' gewest Bumba) kan men er niets autobiografisch in herkennen. Dat is helemaal anders in Schroot, dat het jaar nadien verscheen. Met die titel worden de in België gestrande ex-kolonialen bedoeld, die als schroot, ver onder hun waarde, behandeld worden. Jef is goed te herkennen in de hoofdfiguur, de ex-koloniaal Henri dit Harry. De figuur is natuurlijk literair verwerkt, met feiten en data die niet met de echte Jef Geeraerts overeenstemmen: zwartharig, ongetrouwd, Kongolese carrière begonnen in 1952, geen ouders meer, naar Kongo nog eens teruggekeerd na de onafhankelijkheid enzovoort. De romanfiguur verlaat Kongo in september 1960, zoals de echte Jef, maar dan op zeer avontuurlijke wijze, Leopoldstad bereikend via de Kongostroom, ondertussen afrekenend met diverse aanvallers en verraders. Voor wie (zoals ik) Gangreen I eerder dan Schroot gelezen heeft is het leerzaam meer te vernemen over de eerste koloniale stappen van de pas aangekomen ambtenaar Harry, zijn eerste opdracht (de weg door de brousse waarmee Gangreen I begint), zijn kennismaking en belevenissen met het luxe-hoertje Marie-Julienne dite Julie en andere gelegenheidsmeisjes op bestelling. We krijgen zelfs een flash-back naar Kempense jeugdhelden, zoals die de latere Nachtvogels (saai, niet uitgelezen) bevolken.

Ik vond Schroot zeer genietbaar. Het is geschreven Heide-Kalmthout, juli 61-april 63 en flitst heen en weer tussen 'Harry' die (eveneens in 1961) vereenzaamd in een Kempens vakantiehuisje bivakkeert en illusieloos naar werk zoekt, en het verloren Kongolese paradijs. De auteur ontdubbelt zijn stem doordat hij Harry dronkemansbeschouwingen laat uitwisselen met een andere ex-koloniaal. Die scènes zijn ijzersterk.


Zonder clan (1965).

In deze roman, geschreven Brussel 20/11/63-Schoten 12/8/64, is een ik-figuur aan het woord, die zich moeizaam ontworstelt aan de clan van de vrouw waar hij mee getrouwd is. Zoals de echte Geeraerts bewondert de romanfiguur zijn proletarische grootvader die schril afsteekt bij zijn eigen middenstandersmilieu, loopt hij school bij de Jezuïeten, is ongelukkig getrouwd met een zeer conventionele katholieke Vlaamse, en laat hij zijn gezin in de steek om door Schotland en Spanje te trekken. In Spoken vernemen we dat de uitgever geen nieuw Kongo-boek wou, zodat Geeraerts consequent alle koloniale elementen eruit gewerkt heeft. Zijn romanheld studeert dus niet aan de Koloniale Hogeschool, maar aan de universiteit van Leuven, en wordt geen koloniale ambtenaar maar leraar geschiedenis aan zijn vroegere school. Als student in Leuven wordt zijn eerste liefdesavontuur (fysiek al dan niet voltrokken, dat is niet helemaal duidelijk) door ingrijpen van haar familie afgebroken. Idealistisch en redelijk katholiek zijnde offert hij zijn vakantie na de eerste kandidatuur op om in Duitsland voor de Bouworde te gaan werken, en daar ontmoet hij de Chiro-leidster die zijn vrouw zou worden. Volgt een langdurige en volkomen maagdelijke verloving van vier jaar, onder deskundige leiding van een geestelijke biechtvader. Het kil en katholiek huwelijksbed resulteert in de geboorte van een gebrekkig zoontje, dat de moeder helemaal in een staat van apostolische toewijding brengt. [N.B. In het echt was het Geeraerts' schoonzuster die een spastisch kind had.] De man drinkt, staart uit het venster en loopt naar de hoeren. Tijdens zijn vlucht naar Spanje brengt hij de zomermaanden door als God in Frankrijk, aan de zijde van een warmbloedige Parisienne, en op de terugweg naar huis doet hij in Parijs ook nog eens een hoertje aan. Hij komt wel netjes op tijd thuis terug om het nieuwe schooljaar aan te vatten. (De echte Geeraerts, zo lezen we in Spoken, is op de terugweg niet eens gestopt in Parijs, en was een week te laat voor de VUB.)

Men moet Zonder clan (1965) en Gangreen 4 — Het zevende zegel (1977) als één geheel lezen. In Gangreen 4, waarin alle pogingen tot verdichting opgegeven zijn, vindt men, met data en al, de elementen terug die in Zonder clan literair verwerkt zijn. Jef leerde zijn aanstaande vrouw kennen in 1951 en trouwde ermee in 1954; zij was wel degelijk een scoutsleidster, luisterend naar de totemnaam Winnetoe, en zij kende haar "Jo" alias "pappie" de totemnaam "Lijster" toe. Maar "Jozef Geeraerts in de Bouworde" lijkt niet op realiteit te berusten, althans als we G4 mogen geloven. De kennismaking van de toekomstige echtelieden gebeurde volgens die bron namelijk niet in Duitsland, maar in Hoboken. De latere brousseheld doorliep volgens eigen zeggen (Gangreen 4) een zuiver christelijke verloving met geestelijke bijstand. Het inwendig gevloek is waarschijnlijk achteraf bedacht; het lijkt er eerder op dat Geeraerts in volle oprechtheid die fase meebeleefde. (Achteraf was hij toch ook dolgelukkig met een volkomen conventioneel kleinburgerlijk bestaan als toegewijde echtgenoot en huisman van Leonore.) Voor het overige is de romanfiguur van Zonder clan de Jef die we kennen uit ander biografisch werk: een pantoffelheld die braafjes (inwendig vloekend dus, naar eigen zeggen) meetrekt naar kerk en familie, en die door zijn vrouw financieel erg kort gehouden wordt. Onze leraar moet whisky kopen met het geld van stiekem gegeven bijlessen. (Ik wist overigens niet dat er vraag was naar bijlessen geschiedenis.)

De ik-figuur verlaat dus definitief de denkwereld van zijn vrouw, en moet ondervinden dat zijn pogingen tot het scheppen van een emotionele band op niets uitdraaien:
en ze haalt de schouders op als ik zeg vind je dit geen mooie melodie of vind je deze zin niet goed geschreven ze had als enige commentaar het woord de plóert toen ik haar het verhaal Een Ontmoeting van Claus liet lezen dat me op één plaats of twee of meer plaatsen even de adem had doen ophouden (p.47)
Aan goede wil van 'zijn' kant ontbrak het dus niet, aan tegemoetkoming of emotionele rijkdom van de andere kant wél—in de roman dan toch.

Ik vond ook dit boek goed, hoewel wat verward van compositie. Geeraerts heeft zelf verklaard dat de zinnen zonder interpunctie een imitatie zijn van Molly's monoloog uit Ulysses. Het hilarische feit dat 'de echtgenote' denkt dat kinderen verwekt worden door kussen heeft Jef misschien ontleend aan Telemachus in het dorp van zijn vriend Marnix Gijsen, waar hetzelfde misverstand voorkomt. (Veroorzaakt door de zin Toi, que ton père a fait naître d'un baiser sur mes lèvres, Chateaubriand).

Toegevoegd september 2019: nog eens gelezen, dit keer zonder er al te warm van te worden. Mij valt nu op dat literatuurstudent Geeraerts hier duidelijk dialogen à la Hemingway tracht te schrijven, bovendien in dezelfde context van stierenvechters en paella. Ik vond de navolging niet erg geslaagd, en heb mijn waardering voor dit boek geschrapt.


Goud (1995).

Deze roman is, na De nachtvogels van het jaar voordien, de laatste autobiografische opflakkering van de auteur die sedert 1980 succesvol op het misdaadgenre overgeschakeld was. Het is een voor Geeraerts typische mengeling van actuele werkelijkheid (Eleonore, Drongen, 1995) met flashbacks naar de Kongo van 1955. De werkelijke gebeurtenissen zijn ingrijpend: de aftakeling en dood van een van de twee huiskatten en van vader Geeraerts. De herinneringen draaien rond een spannende luipaardjacht en een oude bekende: Mbala uit Gangreen, waarmee Jef in een oerwoudritueel zowaar getrouwd zou zijn. Ook haar nieuwe fiets (p.744) en extravagant bestedingspatroon zijn al in Gangreen beschreven. De enige zwarte vrouw die ooit van mij heeft gehouden, aldus de auteur (p.690), maar opnieuw blijkt dat de liefde met erg veel klinkende munt onderhouden moet worden. De liefhebbende oerwoudbruid eist flinke bedragen als "zakgeld", en dit keer ook een deel van de buit. Jef heeft namelijk met zijn oerwoudzwager goud ontdekt in een riviertje, waardoor (illegaal) geld ruim voorhanden is. Zwager-lief ruimt een chanterende Portugees uit de weg, en Jef moet, enigszins kregelig, ondervinden dat de hele clan van zijn oerwoudbruid op zijn goudvondst vegeteert. En dan is er nog de wettige echtgenote! Zij is zwanger (inderdaad, in 1955 is Geeraerts' eerste kind geboren) en snurkt:
ik opende de deur en keek naar binnen het eerste wat ik hoorde was een ritmisch gesnurk met op het eind van elke haal het gepuf van natte lippen en ik gruwde dermate van dit overbekende geluid dat ik de deur weer dichtdeed en naar buiten liep (p.738)
en
in het begin was het ondraaglijk ik was ziek van wroeging en medelijden maar de passie voor mbala waarin alles mogelijk was genas mij gaandeweg van die zwakheid dankzij haar veranderde het joodschristelijke schuldgevoel dat elke levenskunst verstikt in opgewekt leedvermaak en spot met de witte korrelige huid van madame plus nog andere kenmerken van haar anatomie (p.709) 
Neem acte van de ongewone Jef Geeraerts die 'ziek van wroeging en medelijden' is tegenover zijn vrouw, en die zich van haar (hun?) joods-christelijke opvattingen pas verwijdert door zijn onderdompeling in Kongo. Ook in Gangreen 4 kantelt Jef zijn leven pas in Kongo, met name door de seksuele onthouding die hij moet doorstaan vanwege de zwangerschappen van zijn vrouw. Ik vraag mij hierbij af hoe Jef-de-kuise-verloofde tegelijk een zeer seksuele liefdesrelatie kon hebben met Helena W.


Ik vond Goud, ondanks een zeker déjà vu van thema's en stijl, (opnieuw) zeer goed. Maar niet iedereen bleek anno 1995 de inwendige monoloog zonder leestekens—een erfenis van James Joyce, zoals we weten—op prijs te stellen. In De Groene Amsterdammer stond te lezen
'Punten, komma's en hoofdletters zij niet voor niets uitgevonden. De Belgen mogen recentelijk het Groot Dictee van de Nederlanders hebben gewonnen, de Belgische literatuur heeft het, dankzij die merkwaardige aanvlieging van een vooraanstaand Vlaams auteur als J.G., voorlopig weer even van de Nederlandse literatuur verloren.' (Spoken, p.654) 
Bij herlezing (september 2019) kreeg ik toch wel genoeg van de Jef-de-traanklier die met zijn Leonore in een wel erg sentimentele wereld leeft. Jef-de-macho, die dat moet camoufleren, is in Goud aanwezig met een luipaardenjacht. Heroïsme van de onderste plank, want in de z.g. confrontatie van het nobele dier met twee zwaarbewapende mannen en een hond zijn de kansen ongeveer 99 tegen 1. Net zoals het stierenvechten zou de jacht pas fair zijn als evenveel jagers als gejaagden het loodje legden. Beverige Jef zou wel twee keer nadenken!



*



Toegevoegd 10 oktober 2019. Als ik mijn diverse lectuurverslagen in deze rubriek "Jef Geeraerts" eens overloop, dan blijkt dat ik met genoegen gelezen (en in de meeste gevallen ook her-lezen) heb:

  • Ik ben maar een neger (1962, herziene versie 1970)
  • Schroot (1963)
  • Het verhaal van Matsombo (1966, herziene versie 1970)
  • Gangreen 1, Black Venus (1968)
  • Gangreen 2, De goede moordenaar (1972)
  • Dood in Bourgondië (1976)
  • Gangreen 4, Het zevende zegel (1977) 
  • Goud (1995)
Met deze 8 titels voor ogen kan ik niet anders besluiten dan dat Jef Geeraerts de Nederlandstalige auteur is die ik (qua titels) het meest waardeer. Wat dat betreft is hij de tegenhanger van Céline voor wat mijn Franstalige auteurs betreft. In het Engels zou dat Hemingway zijn, maar dan met enkel 2 titels.

Hoewel ik geen liefhebber ben van korte verhalen (geef mij maar een dikke turf) vond ik Water (1963), opgenomen in De troglodieten (1966), een echte revelatie. In Spoken (p.140) verklaart Geeraerts dat de vier opgenomen verhalen "stuk voor stuk autobiografisch" zijn. In dat geval is Water een afwijkende variant van de laatste bladzijden van Gangreen 1: Julie wordt de ene keer met een foefje ("ik ben om water") in een omsingelde villa in de steek gelaten, en de tweede keer in een ziekenhuis afgeleverd. Hetzelfde geldt voor het kort verhaal De vulkanen (1965) vergeleken met Gangreen 2.  In G2 is het de blanke "ik" die de neger uit de boom schiet, in De vulkanen is het de zwarte sergeant; ook de militaire context en de rangen zijn in beide gevallen verschillend. We zullen "autobiografisch" dus maar met een flinke korrel zout nemen.