06 March 2017

Een bladzijde Geeraerts


In 1962, nog in de nasleep van de traumatische onafhankelijkheid van Kongo, debuteerde Jef Geeraerts in de letteren met de korte roman Ik ben maar een neger. In De spoken van Jef Geeraerts (Eleonore Vigenon, 2007) vernemen we dat veertien uitgeverijen het manuscript van Ik ben maar een nikker (zoals het eerst heette) geweigerd hadden. In NRC schreef Renate Rubinstein:
Hij [Jef Geeraerts] heeft hiermee een niet gering te schatten bijdrage geleverd tot de haat tussen de rassen. Als er boeken zouden bestaan die verboden moesten worden dan is dit er een. (...) Het spijt mij dat een uitgeverij als Van Kampen het mogelijk vond Ik ben maar een neger te publiceren.
Tja. Dan laten hieronder wij liever de ik-figuur Matsombo, medisch assistent en zelfverklaard dokter, aan het woord.

*

Ik was achttien. Mijn broeder Mongenzo twintig. Toen werd mijn moeder opnieuw zwanger. Heel onverwacht. Ze kreeg een zoon. Mijn vader Elenga was erg trots, zoals elke vader. Het kind groeide goed en sterk op en toen het begon te kruipen kocht mijn vader met het geld van de katoenoogst een grammofoon.
Ons broertje Sindani was gek op die muziek en weigerde te slapen alvorens mijn vader de speeldoos had laten draaien. In de grote vakantie van 1953 was ik in het dorp en er logeerde een staatsagent. Als iedere avond speelde mijn vader plaatjes en mjn broertje zat te wippen van pret. Toen kwam een soldaat van de staatsagent op ons erf. Hij klapte de doos dicht en sloeg de plaat aan stukken.
'De blanke van de Staat kan niet slapen van dat gejank,' zei hij, 'en morgenvroeg kom je op het rapport.'
Mijn vader gaf de soldaat vijftig frank en een fles arak en de zaak was vergeten.
De volgende ochtend werd mijn vader toch op het rapport geroepen. De fles arak stond op de tafel van de staatsagent. De soldaat zei dat de arak door mijn vader was gestookt en dat hijzelf bovendien beledigd en bedreigd was geworden.
Vader zei dat de soldaat loog.
De staatsagent —ik geloof dat het Stortregen was, een ongelikte beer, doorlopend dronken, een echt zwijn— snauwde woedend dat hij zijn bek moest houden, 'vuile makak en ik constateer het nu zélf hoe de stinkende wilden mijn soldaten voor leugenaars schelden. Eén maand gevangenis voor clandestien distilleren van arak en één maand voor smaad aan een militair in uniform. Scheer je weg, beest.' Het standrecht der verdrukkers. Toen zwoer mijn vader met de vingers aan zijn keel dat de soldaat de fles arak en de vijftig frank had aangenomen en de staatsagent lachte vals en zei tegen de soldaat: 'Geef die hond er vier met de zweep op zijn puistig gat.'
Mijn moeder stond erbij en mijn broeder Mongenzo en ikzelf. Moeder scheurde haar paan en rolde huilend door het stof.
'Kom mama,' zei Mongenzo, maar ze luisterde niet eens.
Toen ze niet wilde ophouden zei de staatsagent: 'Steek die lelijke geit een dag in de nor, soldaat.'
Mongenzo en ik zijn zwijgend naar huis teruggekeerd met koude haat in onze borst. Mijn keel deed er pijn van en ik kon niet meer slikken.
Dat was het eerste.
Drie maanden later stierf vader. Hij had in de gevangenis een breuk gekregen van de zweepslagen. En hij had een droge slepende hoest.
's Nachts had hij hoestbuien en toen raakte de breuk beklemd. Ik was op kerstvakantie en wist dat hij zou sterven als hij niet geopereerd werd.
Hij lag uitgemergeld op zijn stinkend rieten bed te snakken en te hijgen en kreunde en braakte uitwerpselen langs zijn mond.
We hebben een draagberrie tussen twee fietsen gehangen. Een dag en een nacht bergop bergaf met een topzwaar lichaam in een deken.
Het was nacht toen we in het ziekenhuis aankwamen. De zwarte verpleger van dienst hielp vader op een bed en zei: 'Is je tata een christen, broeder?'
Ik zei: 'Hij is gedoopt.'
'Waar is zijn doopkaartje?' vroeg de verpleger.
Ik zei: 'Dat is thuis, maar wat vráág jij allemaal, broeder? Zie je niet dat mijn vader aan het sterven is? Roep de dokter!'
'Hier is de dokter niet de baas,' zei hij, 'maar de Zuster Verpleegster en ik heb liever geen herrie met haar. Ik zal haar even roepen.'
Ze kwam, bekeek vader en zei: 'Is hij gedoopt en ontvangt hij regelmatig de sacramenten?'
Ik zei: 'Hij is gedoopt, ma Mère, maar heeft twee vrouwen.'
'Denk jij soms dat wij hier de dokter voor een heiden uit zijn bed halen, kereltje?' zei ze, 'dan heb je het lelijk mis hoor,' en ze ging weer slapen.
De volgende dag kwam de dokter. Ik vertelde hem alles en hij werd razend. 'Altijd dezelfde rotzooi met die klerikale toverkol,' riep hij, 'nòg een lijk op haar geweten. Dat wijf zal van mij nog eens een godloochenaar maken.'
Hij zei het in het Frans en dacht dat ik hem niet verstond.
Hij heeft nog geopereerd. Maar vader stierf. Volledige bloedvergiftiging.
Toen Mongenzo en ik hem ver van zijn dorp als een hond begroeven, stonden we bij het graf met hete droge ogen en een grote haat in onze borst. We hebben gegromd, gevloekt, geknarsetand. Mongenzo is plotseling beginnen te schreeuwen als een razende. Het schuim kwam op zijn mond. Hij heeft een vuist opgestoken en dingen naar God geroepen. Hij heeft het houten kruis, bestemd voor het graf, aan splinters geslagen.
(Ik ben maar een neger, herziene uitgave 1970, hoofdstuk XV.) 

*

Anders dan de zuinig-tot-zure kritieken van een halve eeuw geleden: ik vind de Neger grote literatuur, en mijn kritiek is pietluttig. Zoals alle Vlamingen heeft Geeraerts een compromis moeten vinden met een Noordnederlandse corrector. Sommige woorden hebben systematisch een onnatuurlijk mannelijk geslacht (fles, noot). Het is bekend dat negers de Vlaamse vloek overnamen, maar de bedenkelijke Vlaamse uitdrukking 'van niets gebaren' (doen alsof) klinkt toch vreemd in de mond van Matsombo. En de verzuchting "Wat een bordeel!" stuurt een Nederlandstalig iemand gewoon de foute kant op. Uitdrukkingen moet men niet vertalen, maar door gelijkwaardige uitdrukkingen vervangen. Aan "quel bordel!" beantwoordt "wat een puinhoop!" Ik heb maar één echt kromme zin aangetroffen, en dat is deze:
'Is het dan te verwonderen dat vele jagers tegenwoordig vertrapt, middendoor gebeten of de buik opengereten worden?'
Hier is 'jagers' eerst onderwerp en dan meewerkend voorwerp, met onderwerp 'de buik'. Lees dus
'Is het dan te verwonderen dat vele jagers tegenwoordig vertrapt of middendoor gebeten worden, of dat ze de buik opengereten wordt?'

* *

In 1966 kreeg De Neger (het gaat inderdaad om de archetypische neger) van Geeraerts opnieuw het woord, in Het verhaal van Matsombo. Daarin loopt Matsombo in Madrid toevallig zijn vroegere dienstoverste, Dr. Van den Berghe, tegen het lijf, en vertelt hem uitvoerig hoe hij tot zijn riant leventje in Spanje gekomen is. Halverwege het boek kantelt het verhaal onverwacht en krijgen we stilaan de ware toedracht te horen. (SPOILER: het loopt nog slecht af met de 'klerikale toverkol' uit het citaat.)

De beide romans werden in 1969 herwerkt en zij vormen sedertdien in feite één geheel. Ik vind het magistraal van vorm en inhoud, en zeer ondergewaardeerd. Het onderkoeld vertellen van authentieke gruwel roept herinneringen op aan het beroemde verhaal van Pilar uit Hemingway's For whom the bell tolls. Mijn kritiek betreft opnieuw louter pietluttigheden, zoals 'fles' die nu wél een paar keer vrouwelijk is.


* * *