27 March 2013

De ontdekking van de hemel onder de loep

In 1992 verscheen het 900 bladzijden dikke


Ik heb het in 1993 een eerste keer gelezen, en was er niet geweldig van onder de indruk. Nu, twintig jaar later, en na een tweede lectuur, wél. Buitengewoon (zelfs volgens internationale standaard) origineel van opzet, geweldig erudiet en zeer coherent. Zoals men dat van andere grote literatuur (Joyce, Tolkien) kan zeggen: alles hangt met alles samen, en pas op de laatste bladzijde ziet men alle (nu ja, alle!) verbanden. Bij deze breng ik Harry Mulisch dan ook officieel onder in mijn Pantheon der Nederlandse letteren.


Wat literaire kritiek

Bij deze tweede lectuur heb ik mij af en toe geërgerd aan de regelmatig terugkerende stadhuiswoorden 'bijkans' en 'ofschoon', en vooral aan de irriterende stoplap 'op een of andere manier' in de taal van zowel de verteller en als de personages. Maar, het moet gezegd worden, voor een Nederlander heeft Harry flink gewerkt aan de geslachten van de zelfstandige naamwoorden, met slechts hier en daar een mannelijke deur, een paar geslachtsveranderingen en een enkele keer (blz. 622) de spreekwoordelijke Hollandse mannelijke koe. Ook weet hij nog dat 'meenemen' iets anders is dan 'meebrengen'! Toch had hij beter zijn best kunnen doen om de vele dubbelzinnige constructies te vermijden. Ik bedoel daarmee een zin als 'Snikkend wilde hij zijn arm om zijn nek slaan' (blz. 888), waarbij de tweede 'zijn' een andere is dan de eerste. Hier kan het er nog mee door, omdat het om een mens en een paard gaat, maar in tientallen andere gevallen is de context onvoldoende om het uit te vissen! Af en toe valt ook een triviale gedachte of een goedkope woordspeling te noteren (wat bij de echt groten niet het geval is), en heeft Mulisch wat al te onhandig enkele van zijn vele weetjes en citaten verwerkt.

Daar staan gelukkig vele literaire vondsten tegenover. De fysieke details zijn zo levensecht dat men bijna zou besluiten dat Mulisch alles uitgeprobeerd heeft. (Literair gesproken verbleekt Eco's held in de periscoop van het Conservatoire des Arts et Métiers helemaal bij Mulisch' stel in de biechtstoel van de pauselijke kapel.) Ik heb smakelijk gelachen met Quist die onder de naam Quits op een revolutionair congres verzeilt en later als "il professore islandese Qiuts" de Italiaanse kranten haalt. (Joyce's Bloom heet "Boom" in de krant.) Nog zoiets: plannen worden soms uitvoerig uitgewerkt en dan zuchtend van tafel geveegd. (Ook bij Céline vindt men vele bladzijden waaruit blijkt dat de auteur ook niet weet wat er gebeurt of hoe het afloopt.)

De indrukwekkendste bladzijde vond ik deze:


gevuld met —levensbelangrijke informatie!—losse associaties in een comateus brein.


Wat wetenschappelijke kritiek

1. Op blz. 97 wordt een boek op tafel gelegd 'volgens de gulden snede tussen de asbak en de rand van de tafel'.  De 'gulden snede' is een welbepaalde, heel precieze, manier om een punt te zetten op een lijnstuk, en is een bron van veel quasi-mystiek geleuter. (Zie hier e.v.) Maar wat is het lijnstuk 'tussen de asbak en de rand van de tafel'? en vooral: hoe legt men een boek —dat een rechthoek en geen punt is—'volgens de gulden snede' op dat lijnstuk? Niet goed nagedacht, Harry (nog afgezien van de gulden-snede-obsessie op zich)! Over naar de sterrenkunde.

Zoals Joyce en Tolkien is ook Mulisch wetenschappelijk heel precies. Data, plaatsen en feiten zijn minutieus op elkaar afgestemd en lenen zich vaak tot verificatie. In twee gevallen levert dat strijdigheden op tussen de wereld van de roman en de echte wereld.

2. De cruciale bevruchting van Ada vindt plaats op zondag 8 oktober 1967 (blz. 210), meer bepaald aan het strand van Varadero op Cuba (207). Het kan niet later zijn dan 10 u 's avonds, want het gezelschap voorziet tegen middernacht terug in het hotel te zijn (230), en de rit duurt 'bijna twee uur' (216). Het vertrek is niet imminent, want dan zou Max aan de telefoon wel gezegd hebben dat ze op het punt stonden te vertrekken, en bovendien moet de zwempartij nog plaatsvinden. Veel vroeger kan het ook niet zijn, want de zwempartij vindt " 's nachts" plaats (231). Het lijkt erop dat het gezelschap later vertrokken is dan gepland, want Ada komt bij Onno in bed rond twee uur 's ochtends (276). Als dat klopt zijn ze pas rond middernacht van Varadero vertrokken.

Dit was de sterrenhemel boven Varadero (Cuba), op zondag 8 oktober 1967, om 21.00 lokale tijd. (Met dank aan Sky View Café)



Mars en de maan (in haar eerste kwartier) staan laag aan de horizon in het zuidwesten en zullen binnen het uur onder de horizon verdwijnen. Betelgeuze en Rigel zijn nog niet verschenen, dat doen ze pas een uur later, in het oosten. Het sterrenbeeld Orion, met de nevel M42, is pas vanaf middernacht helemaal te zien.

Mulisch heeft het op blz. 231 en 234 terecht over de maan in haar eerste kwartier, en over de Melkweg die zich over het gewelf slingert. Maar wat niét klopt: de maan die opkomt (in werkelijkheid ging ze onder), Mars stralend tussen de sterren (in werkelijkheid: laag, en ondergaand), Messier 42 evenals de sterren 'ten zuiden' van Betelgeuze en Rigel (wat 'ten zuiden' van een hemellicht ook moge betekenen) zichtbaar. We geven deze kritiek met alle respect, want de verrijzende 'bloedrode, monsterachtige maansikkel, in haar eerste kwartier, bijkans achterover op de horizon' mag er zijn als slotbeeld van Deel I.

3. Op blz. 641 lezen we 'De avond was gevallen, boven de bomen stond de maan in haar derde kwartier', en we zijn in Westerbork, op maandag 11 maart 1985 (blz. 632). De fase van de maan klopt, maar zij was niet te zien: zij kwam pas op om 1.15.


Déze afwijking van de realiteit heeft, anders dan de vorige, geen sterk literair excuus.