19 June 2012

Bij Elsschot in Parijs

Elsschot is een van de grootste Vlaamse schrijvers, misschien wel de allergrootste. Kaas (1933) is een meesterwerk, Lijmen (1924) niet veel minder, en Villa des Roses (1913), hoewel niet vrij van zwaktes, mag er ook zijn. Echt beroemd werd hij daardoor niet. Bij het verschijnen van Kaas, twintig jaar na Elsschots debuut, kon de Nederlandse criticus Menno ter Braak nog schrijven
Pas toen de Wereldbibliotheek indertijd een herdruk publiceerde van zijn vergeten Lijmen, hoorde men zijn naam zo nu en dan eens noemen, maar nog altijd luidkeels overschetterd door het pallieteren en pirroenen van zijn medevlaming Felix Timmermans. Waarschijnlijk was een van de hoofdoorzaken dier onbekendheid, dat Elsschot zich niet verwaardigd had onze zin voor 'leut' en jovialiteit te strelen door zich uit te drukken in het zogenaamd 'sappig Vlaams': Elsschot schreef namelijk bijna behoorlijk Nederlands.  (Kaas, met een recensie van M. ter Braak, Em. Querido's Uitgeverij 1997, blz.111. Oorspronkelijk De persoonlijkheid van Willem Elsschot, in Het Vaderland, 3 december 1933.)
Voor dat 'bijna behoorlijk Nederlands' van Elsschot tekent ook grotendeels Mej. Anna Christina van der Tak, mijne trouwe vriendin, aan wie Elsschot zijn eersteling opdroeg. Men kan zelfs vinden dat de redactie van zijn romans wat té radicaal geweest is, want een 'Veem' in Antwerpen (zoals het Blauwhoedenveem uit Kaas) is er even vreemd als de 'marechaussee' er zou zijn.

Elsschot, met zijn echte naam Alfons De Ridder, heeft een tijd in Parijs gewoond,  op het adres 


Zijn eerste roman speelt zich af in het familiepension Villa des Roses in diezelfde rue d'Armaillé op nummer 71. Elsschot heeft dus enkel de cijfers van het huisnummer omgedraaid. Volgens eigen zeggen is hij het ook, die onder 'die onsympathieke jonge Duitser' schuilgaat, en het in de steek gelaten dienstmeisje heeft hij (De Ridder) vele jaren later nog geprobeerd terug te vinden. Zijn vrienden hebben meegemaakt dat hij bij het voorlezen van bepaalde passages in tranen uitbarstte. Deze, en vele andere, gegevens ontlenen wij overigens aan het zeer aanbevolen


In februari 2012 zag 17, rue d'Armaillé er  zo uit:


Van het oorspronkelijke (hoek)huis is niets meer over; het boek eindigt trouwens met het vooruitzicht van onteigening en afbraak. De vreemd uitgedoste persoon naast het bordje Centre de Santé Mentale heeft als enig excuus, dat het Siberisch koud was in Parijs. Uit de metrostations, waaruit doorgaans een duffe warmte opstijgt, blies nu een ijskoude wind, die de clochards verjaagd had naar de verwarmingsroosters in de trottoirs.

P.S. Tegen het einde van zijn leven verklaarde Elsschot aan intimi dat hij eigenlijk maar op twee van zijn werken trots was: 1. het puberale studentenlied Schele Vanderlinde (voor wie het niet mocht geloven: echt van de hand van Elsschot, althans van Alfons De Ridder) en 2. het gedicht Aan Borms. Van het laatste schreef hij zelf 'Ik geloof dat er, als politiek gedicht, in de Lage Landen nooit iets beters is gemaakt'. Hij reciteerde het 'met een zachte, telkens door ontroering verstikte stem' en toen hij de laatste regels had uitgesproken, had hij de ogen vol tranen. (van de Reijt blz. 314, 315 en 337)